Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Twee vertalers die de naam van God terugplaatsten in het Nieuwe Testament

Twee vertalers die de naam van God terugplaatsten in het Nieuwe Testament

 Een van de bekendste gebeden is het Onzevader. Jezus leerde het zijn volgelingen en het staat in het Nieuwe Testament. Het gebed begint met: ‘Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden’ (Mattheüs 6:9). Toch komt Gods naam, Jehova(h) of Jahwe(h), bijna niet voor in vertalingen van het Nieuwe Testament, terwijl je daarin wél de namen tegenkomt van valse goden als Zeus, Hermes en Artemis. Dan zou de naam van de ware God, de Auteur van de Bijbel, toch zeker vermeld moeten worden? (Handelingen 14:12; 19:35; 2 Timotheüs 3:16)

Het Nieuwe Testament vermeldt de namen van allerlei valse goden, dus dan zou de naam van de ware God toch zeker vermeld moeten worden?

 De Engelse Bijbelvertalers Lancelot Shadwell en Frederick Parker waren ervan overtuigd dat Gods naam moest worden teruggeplaatst in het Nieuwe Testament. Hoezo ‘teruggeplaatst’? Beiden hadden geconcludeerd dat Gods naam in de oorspronkelijke Griekse tekst moet hebben gestaan maar er later uit is verwijderd. Waarom waren ze tot die conclusie gekomen?

 Shadwell en Parker wisten dat Gods naam duizenden keren voorkomt in de beschikbare manuscripten van het Oude Testament, dat oorspronkelijk voor het grootste deel in het Hebreeuws was geschreven. Daarom vroegen ze zich af waarom de bestaande manuscripten van het Nieuwe Testament de volledige naam van God weglieten. a Shadwell had bovendien nog iets opgemerkt in manuscripten van het Nieuwe Testament: telkens wanneer vaste uitdrukkingen uit het Oude Testament werden gebruikt, zoals ‘de engel van Jehovah’, hadden kopiisten van het Griekse Nieuwe Testament Gods naam vervangen door woorden zoals Kurios, wat ‘Heer’ betekent (2 Koningen 1:3, 15; Handelingen 12:23).

Gods naam in het Hebreeuws

 Al vóór de Engelse vertalingen van Shadwell en Parker bestonden er Engelse edities van het Nieuwe Testament waarin Gods naam was teruggeplaatst, maar dat bleef beperkt tot een klein aantal verzen. b Voordat A Literal Translation of the New Testament van Parker in 1863 verscheen, bestond er voor zover bekend geen Engelse vertaling van het Nieuwe Testament waarin Gods naam consequent was hersteld. Wat weten we eigenlijk over Lancelot Shadwell en Frederick Parker?

Lancelot Shadwell

 Lancelot Shadwell (1808-1861) was advocaat en de zoon van Sir Lancelot Shadwell, een van de hoogste rechters in Engeland. Hoewel hij als lid van de anglicaanse kerk in de Drie-eenheid geloofde, toonde hij respect voor Gods naam, die hij omschreef als ‘de roemrijke naam JEHOVAH’. In zijn vertaling van de Bijbelboeken Mattheüs en Markus gebruikte hij ‘Jehovah’ 28 keer in de hoofdtekst en 465 keer in de bijbehorende aantekeningen.

 Shadwell heeft Gods naam misschien leren kennen doordat hij die in het Oude Testament in het oorspronkelijke Hebreeuws had gezien. Over de vertalers van het Oude Testament die Gods naam in de Griekse vertaling hadden vervangen door het woord Kurios schreef hij: ‘[Dat] waren geen eerlijke vertalers.’

The Gospel according to Matthew rendered into English with notes, by L. Shadwell (1859), provided by the Bodleian Libraries. Licensed under CC BY-NC-SA 2.0 UK. Modified: Text highlighted

Shadwells vertaling van Mattheüs 1:20

 In zijn vertaling gebruikte Shadwell ‘Jehovah’ voor het eerst in Mattheüs 1:20. In de aantekening bij dat vers zei hij: ‘Het woord [Kurios] in deze en veel andere passages in [het] N.T. betekent JEHOVAH, de eigennaam van God. Het is van het grootste belang dat woord in de Engelse vertaling te herstellen.’ Hij zei ook: ‘De eer die God toekomt vereist dit. Hij heeft zichzelf met de naam JEHOVAH bekendgemaakt. Als we over hem spreken, is het het beste dat ook wij die naam gebruiken.’ Hij zei ook: ‘In de E.V. [King James-vertaling] van de Bijbel komt de naam JEHOVAH maar zelden voor (…). In plaats van de eigennaam van God staat daar de Heer, wat een zeer onwaardige titel is’ als vervanging van Gods naam. Hij voegde eraan toe: ‘Zelfs de nederige schrijver van deze aantekening wordt in zijn eigen landhuis “de Heer” genoemd.’

‘[God] heeft zichzelf met de naam JEHOVAH bekendgemaakt. Als we over hem spreken, is het het beste dat ook wij die naam gebruiken’ (Lancelot Shadwell).

 Shadwells vertaling van Mattheüs verscheen in 1859, gevolgd door een bundeling van Mattheüs en Markus in 1861. Verder kwam hij niet, want op 11 januari 1861 stierf hij op 52-jarige leeftijd. Maar zijn werk bleef niet onopgemerkt.

Frederick Parker

 Shadwells vertaling van Mattheüs kwam in handen van een rijke zakenman uit Londen, Frederick Parker (1804-1888). Die was zelf rond zijn 20ste al aan een vertaling van het Nieuwe Testament begonnen. Anders dan Shadwell geloofde Parker niet in de Drie-eenheid. Hij sprak de wens uit ‘dat de hele Kerk van [Gods] geliefde Zoon (…) de waarheid omarmt (…) en de ene almachtige Jehovah aanbidt’. Dat de manuscripten van het Nieuwe Testament zowel voor de Heer God als voor de Heer Jezus de term Kurios gebruikten, vertroebelde volgens Parker het onderscheid tussen de Vader en de Zoon. Parker raakte dus gefascineerd toen hij zag dat Shadwell Kurios in bepaalde contexten had weergegeven met ‘Jehovah’.

 Parker beschikte over de nodige deskundigheid. Hij had Grieks gestudeerd en enkele handleidingen over Griekse grammatica gepubliceerd. Verder was hij lid van het Anglo-Biblical Institute, een instelling die onderzoek naar Bijbelmanuscripten bevorderde met het doel betere Engelse Bijbelvertalingen te maken. In 1842 bracht Parker het eerste deel uit van zijn vertaling van het Nieuwe Testament, dat in meerdere delen en edities zou verschijnen. c

Een vertaling van het Nieuwe Testament door Parker (Heinfetter)

Parkers inspanningen om Gods naam te herstellen

 Parker had al vaker geschreven over vragen als: Wanneer verwijst Kurios naar de Heer Jezus en wanneer naar de Heer God? Waarom wordt Kurios grammaticaal vaak als naam gebruikt en niet als titel?

 Toen hij Shadwells vertaling van Mattheüs uit 1859 met zijn commentaar op Kurios onder ogen kreeg, raakte hij ervan overtuigd dat Kurios in bepaalde contexten ‘moet worden vertaald met Jehovah’. Daarom herzag hij zijn eigen complete vertaling van het Nieuwe Testament en gebruikte ‘Jehovah’ op alle plaatsen waar de context of de Griekse grammatica daar volgens hem aanleiding toe gaf. Parkers vertaling, in 1863 in één band verschenen onder de titel A Literal Translation of the New Testament, bevat Gods naam dan ook 187 keer in de hoofdtekst. Voor zover bekend is dit de eerste gepubliceerde Engelse versie waarin Gods naam overal in de christelijke Griekse Geschriften is gebruikt. d

Titelpagina van Parkers vertaling van het Nieuwe Testament uit 1864

 In 1864 publiceerde Parker ook A Collation of an English Version of the New Testament (…) With the Authorized English Version, waarin zijn eigen vertaling naast de King James-vertaling werd geplaatst. Hiermee wilde hij duidelijk laten zien waar en hoe zijn eigen vertaling afweek. e

 Om aan te tonen hoe belangrijk het herstel van Gods naam was, bracht Parker enkele specifieke verzen onder de aandacht, waaronder Romeinen 10:13. De King James-vertaling bevat daar de titel ‘Heer’, net als bijvoorbeeld de Nederlandse NBV21: ‘Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered.’ Parker stelde de vraag wie uit zo’n vertaling van dit vers zou opmaken dat er met ‘Heer’ Jehovah wordt bedoeld, en niet de Zoon, Jezus Christus, onze Heer.

Romeinen 10:13 in de King James-vertaling (boven) en Parkers vertaling uit 1864

 Parker besteedde duizenden ponden — in die tijd een vermogen — aan het uitgeven en bekendmaken van zijn werk. Zo gaf hij in één jaar 800 pond uit, het equivalent van ruim 132.000 euro. Hij stuurde ook presentexemplaren van veel van zijn publicaties naar kennissen en prominente leden van de geestelijkheid.

 Parkers geschriften en vertalingen van het Nieuwe Testament hadden maar beperkte oplagen en werden door sommige geleerden niet serieus genomen. Dat doet echter niets af aan de oprechte inspanningen die hij, net als Shadwell en anderen, heeft gedaan om Gods persoonlijke naam terug te plaatsen in het Engelse Nieuwe Testament.

 Bekijk voor meer informatie de video ‘De Bijbel en Gods naam’ (10 min.).

a ‘Jah’, een verkorte vorm van ‘Jehovah’, komt voor in Openbaring 19:1, 3, 4, 6 in de uitdrukking ‘Hallelujah’, wat ‘Loof Jah!’ betekent.

b Shadwell vertaalde niet het volledige Nieuwe Testament. Enkele van de andere edities waren vertaald door Philip Doddridge, Edward Harwood, William Newcome, Edgar Taylor en Gilbert Wakefield.

c Om zijn zakelijke belangen strikt gescheiden te houden van zijn werk als Bijbelgeleerde maakte Parker gebruik van het pseudoniem Herman Heinfetter. Deze naam komt een aantal keren voor in de appendices van de Nieuwewereldvertaling van de Bijbel.

d In 1864 gaf Parker An English Version of the New Testament uit, die Gods naam 186 keer in de hoofdtekst gebruikt.

e Vóór Parkers vertalingen bestonden er al veel Hebreeuwse vertalingen van het Nieuwe Testament die Gods naam in allerlei verzen weergaven. Daarnaast verscheen er in 1795 een Duitse vertaling door Johann Jakob Stolz, waarin Gods naam meer dan 90 keer voorkomt van Mattheüs tot Judas.